top of page

Lessen schrijven

01.

Leercirkel van Maslow

02.

Didactisch model

03.

Lesvoorbereidingsformulier

04.

SMART doelen

Leercirkel van Maslow

De leercirkel van Maslow beschrijft de vier stadia die iemand doorloopt bij het leren van een nieuwe vaardigheid. Het is een eenvoudige manier om uit te leggen hoe je van complete onwetendheid naar automatische bekwaamheid gaat. Laten we elk stadium op een begrijpelijke manier bekijken, met praktische voorbeelden.

​

1. Onbewust Onbekwaam

In dit eerste stadium weet je niet wat je niet weet. Je hebt geen idee dat je een bepaalde vaardigheid mist, omdat je je niet bewust bent van het bestaan of belang ervan. Je bent dus "onbewust onbekwaam".

Voorbeeld: Stel, je wilt leren tennissen. In dit stadium denk je misschien dat tennis gewoon een kwestie is van tegen een bal slaan. Je weet nog niet dat er veel techniek bij komt kijken, zoals de juiste houding of het perfecte moment van slaan. Je bent onwetend over wat je niet kunt.

 

2. Bewust Onbekwaam

In het tweede stadium word je je bewust van je gebrek aan kennis of vaardigheden. Je begrijpt nu dat je iets niet goed kunt, maar je weet nog niet hoe je het moet verbeteren. Dit kan soms frustrerend zijn, omdat je nu ziet wat er allemaal nodig is om beter te worden.

Voorbeeld: Na je eerste tennisles merk je dat je vaak de bal mist of verkeerd slaat. Je weet nu dat je nog veel te leren hebt over hoe je de racket vasthoudt, hoe je je voeten plaatst en wanneer je moet slaan. Je bent je nu bewust van je onbekwaamheid.

 

3. Bewust Bekwaam

In dit stadium begin je de vaardigheid onder de knie te krijgen, maar het kost nog veel moeite en concentratie. Je kunt de taak uitvoeren, maar je moet er bewust over nadenken. Het is een fase van veel oefenen en fouten maken, maar je ziet ook vooruitgang.

Voorbeeld: Na een aantal tennislessen weet je hoe je de bal goed moet raken, maar je moet je nog goed concentreren. Elke keer dat je een slag maakt, denk je na over je houding, hoe je je racket vasthoudt en hoe je moet bewegen. Je kunt het nu, maar het gaat nog niet vanzelf.

 

4. Onbewust Bekwaam

Dit is het eindstadium waarin je de vaardigheid beheerst zonder erover na te denken. De handelingen zijn automatisch geworden, je hoeft er niet meer bewust bij stil te staan. Dit is het punt waarop je echt bekwaam bent geworden.

Voorbeeld: Na veel oefenen hoef je niet meer bewust na te denken over elke slag in het tennis. Je lichaam voert de bewegingen automatisch uit. Je kunt tijdens het spel focussen op strategie en genieten van het spel, zonder over elke handeling na te denken.

​

Hoe dit Model Relevantie Heeft voor Sporttrainers

Als sporttrainer is het belangrijk om te begrijpen in welk stadium je sporters zich bevinden. Dit helpt je om je lesmethode aan te passen aan hun niveau.

  • Onbewust Onbekwaam: In dit stadium moet je de sporter bewust maken van wat ze nog moeten leren. Leg duidelijk uit wat de basisprincipes zijn en waarom deze belangrijk zijn.

  • Bewust Onbekwaam: Hier is geduld en motiverende feedback belangrijk. Je sporters kunnen zich gefrustreerd voelen omdat ze zien wat er misgaat, maar nog niet weten hoe ze het moeten verbeteren.

  • Bewust Bekwaam: In dit stadium draait alles om oefening en begeleiding. Je sporters moeten blijven oefenen om de vaardigheid te perfectioneren, en jij kunt ze helpen door gerichte tips en aanmoediging te geven.

  • Onbewust Bekwaam: Wanneer sporters dit niveau bereiken, kunnen ze zelfstandig presteren, maar ze hebben nog steeds baat bij nieuwe uitdagingen om hun vaardigheden verder te ontwikkelen.

Het didactisch model

Als sporttrainer is het geven van een les heel anders dan zelf meedoen aan een training. Om een effectieve les voor te bereiden, kun je gebruikmaken van een didactisch model. Dit model helpt je om gestructureerd te werken en ervoor te zorgen dat je doelen duidelijk zijn. Hier zijn de zes stappen van het didactische model, eenvoudig uitgelegd:

​

1. Taakdefinitie

  • Wat ga ik doen? Bedenk wat je in de les wil doen.

  • Wat wil ik de sporters leren? Denk na over het belangrijkste leerdoel van je les. Dit kan bijvoorbeeld het verbeteren van een bepaalde techniek zijn.

  • Persoonlijke aandachtspunten: Wat wil jij als trainer leren? Dit helpt je om jezelf te ontwikkelen.

 

2. Informatie en Middelen

Zoek naar nuttige informatie en materialen die je in je les kunt gebruiken. Dit kunnen video's zijn, boeken, of oefeningen die je helpen om je doel te bereiken.

​

3. Oefeningen Kiezen

Kies oefeningen die passen bij wat je wilt leren. Zorg ervoor dat de oefeningen geschikt zijn voor het niveau van je sporters. Dit houdt de les leuk en uitdagend.

​

4. Lesvoorbereidingsformulier (LVF)

Schrijf alles op wat je nodig hebt voor de les op een lesvoorbereidingsformulier. Dit formulier helpt je om georganiseerd te blijven en zorgt ervoor dat je niets vergeet. Als je met andere trainers werkt, kan iedereen zijn eigen formulier gebruiken.

​

5. Uitvoering van de Les

Voer de les uit volgens je voorbereiding. Houd rekening met de behoeften en het niveau van je sporters. Wees flexibel en pas de les aan als dat nodig is. Vergeet niet om regelmatig feedback te geven en de sporters aan te moedigen.

​

6. Evaluatie

Na de les is het belangrijk om te evalueren hoe het is gegaan. Kijk naar de voorbereiding en de uitvoering van de les. Bespreek eventueel wat goed ging en wat beter kan. Noteer verbeterpunten voor de volgende keer, zodat je je lessen continu kunt verbeteren.

​

Toepassing in de Sportpraktijk

Door het didactische model te volgen, kun je als trainer gestructureerde en effectieve lessen geven. Het helpt je om je doelen duidelijk te maken, goede oefeningen te kiezen, en te zorgen dat je sporters leren en plezier hebben. Het gebruik van een lesvoorbereidingsformulier maakt je les makkelijker te plannen, en door te evalueren kun je steeds beter worden in wat je doet.

Lesvoorbereidingsformulier

Een lesvoorbereidingsformulier is een handig hulpmiddel voor sporttrainers om hun trainingen goed te plannen en organiseren. Het helpt je om na te denken over wat je wilt bereiken tijdens de training en zorgt ervoor dat je niets belangrijks vergeet. Door een duidelijk overzicht te hebben, kun je effectiever lesgeven en beter inspelen op de behoeften van de sporters.

​

Structuur van een Training

Een goede training bestaat vaak uit vier belangrijke onderdelen: Warming up, Kern 1, Kern 2 en Afsluiting/Cooling Down. Hieronder leggen we deze onderdelen eenvoudig uit:

  1. Warming Up

    • Doel: De warming up bereidt het lichaam voor op de fysieke activiteit. Het helpt blessures te voorkomen en zorgt ervoor dat de sporters zich comfortabel voelen.

    • Activiteiten: Dit kan bestaan uit lichte cardio-oefeningen (zoals joggen of fietsen), rek- en strekoefeningen, en specifieke oefeningen die gericht zijn op de spieren die je tijdens de training gaat gebruiken.

    • Tips: Zorg ervoor dat de warming up leuk en dynamisch is, zodat de sporters gemotiveerd blijven.

  2. Kern 1

    • Doel: Dit is het hoofdgedeelte van de training, waar je de belangrijkste vaardigheden en technieken aanleert of verbetert.

    • Activiteiten: Afhankelijk van de sport kan dit variëren van technische drills tot tactische oefeningen. Dit is het moment om de nieuwe vaardigheden of strategieën te oefenen.

    • Tips: Gebruik het lesvoorbereidingsformulier om de oefeningen duidelijk te schetsen. Bedenk hoe je de oefeningen aanpast aan de verschillende niveaus van je sporters.

  3. Kern 2

    • Doel: In dit deel van de training kun je het geleerde in praktijk brengen, vaak door middel van wedstrijdvormen of spelvormen.

    • Activiteiten: Laat de sporters de vaardigheden die ze hebben geleerd toepassen in een spel of een wedstrijdsimulatie.

    • Tips: Zorg ervoor dat je de sporters feedback geeft tijdens deze fase. Dit helpt hen om te leren en zich te verbeteren.

  4. Afsluiting/Cooling Down

    • Doel: Dit onderdeel helpt de sporters om tot rust te komen na de training en bevordert het herstel.

    • Activiteiten: Dit kan bestaan uit rustige bewegingen zoals wandelen, rekken en ademhalingsoefeningen.

    • Tips: Gebruik deze tijd om met de sporters te reflecteren op de training en hen te complimenteren met hun inzet. Dit versterkt de teamgeest en motivatie.

​

Waarom een Lesvoorbereidingsformulier Gebruiken?

  • Structuur: Het helpt je om een duidelijke structuur aan je training te geven, zodat je georganiseerd en efficiënt kunt werken.

  • Focus: Door vooraf na te denken over wat je wilt bereiken, kun je gerichter trainen en betere resultaten behalen.

  • Aanpassing: Het formulier maakt het gemakkelijker om de training aan te passen aan de behoeften van je sporters.

​

Voorbeeld lesvoorbereidingsformulier

​​​​​

​

SMART doelen

Het SMART-principe is een handige methode om doelen te stellen die specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden zijn. Door deze aanpak te gebruiken, kunnen sporttrainers ervoor zorgen dat hun trainingen effectiever en gerichter zijn. Hier volgt een uitleg van de SMART-criteria en hoe je deze kunt toepassen in sporttrainingen.

​

Wat is SMART?

  1. Specifiek

    • Wat is het? Het doel moet duidelijk en specifiek zijn, zodat iedereen begrijpt wat er bereikt moet worden.

    • Voorbeeld: In plaats van te zeggen "We willen beter worden in onze techniek," kun je zeggen "We willen de serve-techniek van alle spelers verbeteren door hen te laten focussen op hun grip en serve-hoogte."

  2. Meetbaar

    • Wat is het? Het doel moet meetbaar zijn, zodat je de voortgang kunt volgen.

    • Voorbeeld: In plaats van "We willen fitter worden," zou je kunnen zeggen "Elke speler moet in staat zijn om 10 keer achter elkaar een sprint van 30 meter te maken zonder pauze."

  3. Acceptabel (of haalbaar)

    • Wat is het? Het doel moet acceptabel zijn voor alle betrokkenen en moet haalbaar zijn binnen de gegeven omstandigheden.

    • Voorbeeld: Als je met een team werkt dat nog niet goed kan serveren, is het niet haalbaar om te zeggen "Iedereen moet in één maand perfect kunnen serveren." Een acceptabeler doel zou zijn "Iedereen moet in staat zijn om 5 correcte serves te maken binnen twee weken."

  4. Realistisch

    • Wat is het? Het doel moet realistisch zijn, rekening houdend met de middelen, tijd en vaardigheden van de sporters.

    • Voorbeeld: Als je werkt met jonge kinderen, is het onrealistisch om te verwachten dat ze op professioneel niveau kunnen presteren. Een realistisch doel zou kunnen zijn "Iedereen moet aan het einde van het seizoen in staat zijn om de basisvaardigheden van hun sport goed te beheersen."

  5. Tijdgebonden

    • Wat is het? Het doel moet een duidelijke tijdslimiet hebben zodat er een gevoel van urgentie en focus is.

    • Voorbeeld: In plaats van "We willen beter worden in onze samenwerking," zou je kunnen zeggen "Binnen drie weken willen we dat het team beter samenwerkt tijdens de oefeningen, zoals het maken van passes."

​

Toepassing van SMART in Sporttrainingen

  • Stel Duidelijke Doelen: Begin elke training of reeks trainingen met het stellen van SMART-doelen. Dit helpt zowel jou als de sporters om gericht te werken.

  • Betrek de Sporters: Vraag de sporters om input bij het stellen van doelen. Dit verhoogt hun betrokkenheid en motivatie.

  • Evalueer Voortgang: Houd regelmatig de voortgang bij en pas de doelen aan waar nodig. Dit kan helpen om de motivatie hoog te houden en het leerniveau aan te passen aan de behoeften van de sporters.

  • Vier Succes: Wanneer een doel is bereikt, zorg ervoor dat je dit viert. Dit kan de motivatie van de sporters vergroten en een positieve trainingservaring bevorderen.

bottom of page